Zondag 14 mei, '06
Van Lone Pine naar Furnace Creek - 170 mijl
Na het plaatsen van mijn laatste bericht drinken we wat moed naar binnen in Jake's Saloon. De muren zijn gesierd met hoefijzers, six-shooters, gerafelde posters met vergane glorie en flessen whiskey. Links van de bar hangt een prikbord, waar men het plaatselijke bier kan loven, en overmoedige reizigers een laatste groet kunnen achterlaten. Een vergeelt papiertje doet me met weemoed terug denken aan mijn vaderland:
25-9-'98
Hoi
Drink coocs
in plaats van bud
dan wette dat het
goed gut.
Henk L. gennep
Dan, om half zeven, stappen we op de fiets. Een vreemd gevoel neemt ons in zijn bezit, een lichte angst voor het onbekende, en het vooruitzicht op een unieke ervaring! We vragen ons hardop af hoeveel fietsers ons hier voorgegaan zijn. Acht, negen, misschien tien. Maar beslist niet meer. In iedergeval niet op veertien mei, onder de volle maan. Even ten zuiden van Lone Pine missen we van louter euforie bijna de afslag naar Death Valley. 104 mijl, zegt het bord, wij moeten er 120 (zo'n 195 km) doen tot aan Stovepipe Wells, de eerste stop waar we vers water kunnen inslaan , en een camping zullen vinden. (ik heb overigens een camelback gekocht in San Francisco, een extra 3 liter water. Dit brengt het totaal op 4,7 liter.)
Terwijl we rustig op gang komen bespreken we de strategie voor de nacht. Florian hamert er op dat we niet sneller dan 11 mijl p/u moeten rijden, willen we het de hele nacht volhouden. Ondanks dat leggen we meer dan 30 mijl af tot de eerste stop. We fietsten twee en een half uur, rusten dan en wachten op de maan, die zich de afgelopen nacht niet voor 10 uur liet zien. Het landschap is nu compleet boomloos. De enige begroeiing bestaat uit een soort struik, die zich in de loop der eeuwen heeft aangepast aan de rotsachtige, zandstenen bodem. Op een kaal stuk langs de weg houden we halt en eten een paar boterhammen met honing en ieder een sinaasappel. Nadat we ons ervan hebben verzekerd dat er geen spinnen, schorpioenen en coyotes onder de stenen te vinden zijn, leggen we ons te rusten voor een uurtje. Een paar auto's zoeven voorbij, de meesten zonder ons te zien, maar een pick-up stopt een eindje verderop, draait om en komt onze kant uit. Over zijn vrouw heen vraagt de chauffeur of we soms een lekke band hebben. We bedanken hem voor de attentie, en ik vraag wat water. Ze hebben schrikbarend weinig over voor een auto met airco...
De pubers op de achterbank kijken wat argwanend in het rond of ze soms een ruimteschip kunnen ontdekken, negatief. Even later verdwijnt de gehele familie hoofdschuddunt richting Lone Pine.
Ik tel de sterren.
Als de maan vanachter de heuvels is opgekomen, vervolgen we de tocht. We maken wat foto's bij een verkeersbord wat nu nog maar de helft van het aantal mijlen aangeeft. We verbazen ons om onze snelheid. De gehele weg is nu voor ons, auto's hebben we al een paar uur niet meer gezien en het enige geluid komt van onze banden die over het asfalt rollen, en, sinds de maan schijnt, een enkele krekel, onvindbaar in de berm. Dan, vrijwel onverwachts -aangezien we maar enkele meters goed kunnen zien, gaat het bergaf. En hoe. Nog nooit heb ik zo een diversiteit aan bochten in combinatie met dit hoogteverschil mogen meemaken. En we gaan kei- en keihard. Overwinningsekreten echoën door de canyons aan weerskanten van de weg, rauwe kelen van wind, zand en inspanning gaan vol open. Het aangename gevoel van spanning, opgekropte vreugde en avontuur bezorgt me kippevel tot aan mijn tenen.
We doen achtien mijl in tien minuten.
De vallei waarin we afdalen verschilt niet met het hoogland, enkel in temperatuur. Onzichtbare wolken van warme lucht vermenigvuldigen naarmate we dichterbij het zeeniveau komen. In de staart van de afdaling wacht ons een aangename verrassing. Een hotel/cafe met tankstation voorziet ons van de benodigde sanitaire voorzieningen en -hoewel warm- water. De thermometer, bevestigd aan een steunpilaar, geeft 34 graden aan. Het is één uur 's nachts.
Na deze afdaling voelen we de vermoeitheid voor de eerste keer opkomen. Te meer omdat er voor ons een grote heuvelrug uit het duister tevoorschijn komt. We maken ons niet teveel zorgen, de kaart geeft dit niet aan, waarschijnlijk gaan we eromheen. Rustig peddelen we over de, nu kaarsrechte, weg. Rechts ligt een opgedroogd meer, het maanlicht weerspiegelt nu op het zout. Maar even later wordt onze vrees werkelijkheid. Klimmen, opnieuw. Met al meer dan 80 mijl in de benen. Na vijftien minuten ben ik blij als Florian zegt dat hij wil rusten. We hebben de neiging om de schaduw op te zoeken, wat -gezien het feit dat we in maanlicht fietsen- niet bijster veel uit maakt. Ik rol m'n matje uit langs de weg, en haal meteen mijn minidisc te voorschijn. We zetten de wekker op kwart over twee. Laat die spinnen maar komen.
Als we na zo'n drie kwartier weer op de fiets zitten, is het ondanks vermoeide, zware ogen, ondanks stijve, pijnlijke benen en een protesterend lichaam weer genieten. Zacht weerklinkt de saxofoon van Dick Parry in mijn oren, en maakt het door de maan verlichte landschap tot een perfekte droomwereld, ver weg van bergen, hitte en heuvels. Ver weg van mijn zware adem, en de mijlen die nog komen.
Eindeloos lijkt de klim, van soms meer dan 9%, maar uiteindelijk bereiken we de top. We zien dat we in de laatste paar mijl meer dan 1200 meter zijn geklommen. Het kost ons een kwartier om op adem te kopen, en nog steeds lijken mijn longen meer op een roestige koffiemolen. Ik bereid me mentaal voor op weer een kronkelende afdaling - al gloort de zon achter de heuvels in het oosten, we zien nog steeds niet bijster veel. Maar de weg is kaarsrecht, en we vliegen de heuvels uit. 35, 40, 47... 50 mijl per uur (80 km)!! Gruwelijk snel maar verdient.
En zo rollen we zonder verder nog veel te hoeven doen, na honderd en vier mijlen door de woestijnnacht, Stovepipe Wells binnen. Maar ditmaal vind de vreugde geen weg meer naar de buitenwereld, we zijn opgelucht, dat wel. Veel verder moest het ook niet zijn. Terwijl we met moede ogen het dorpje verkennen, niet veel soeps, schijnt een felle zon de vallei binnen.
Een tankstation met Drug Store a la Lucky Luck. Een zwembad (hier?) omgeven door een hoog hek, wat huisjes voor verhuur en een registration office. We vragen naar de camping. Die is er niet, horen we. Niet voor (wat ze noemen) regular camping. Ik ben te moe om aan te dringen. En ik begrijp die mensen hier ook wel. We zien er uit als een stelletje dakloze oorlogs veteranen. Daarbij heb ik me al drie weken niet meer geschoren.
Er zit niets anders op, we ontbijten, naast de camping, stappen op de fiets, die ineens 50 kilo zwaarder is, en beginnen aan de vijftien mijl naar Furnace Creek. (What's in a name...) Het uitzicht is ongetwijfeld de moeite waard, maar mijn ogen vallen constand dicht van vermoeidheid. Ik neem wat foto's. Voor later...
We haalden het tot Furnace Creek en er was een camping. Zonder douche, duur, maar met wat schaduw. Na de ranger gerust gesteld te hebben dat we echt pas net aankwamen, ons wassen onder een kraantje, rollen we onze matjes uit en ploffen neer in 43 graden. Ik slaap vrijwel meteen. Doodop, maar we hebben het gehaald!
Hier, mijn beste lezer, zou deze dag moeten eindigen. Maar helaas, het mocht niet zo zijn. In het kort: na een half uur wordt ik wakker door de steek van een grote zwarte horzel. En op dat moment besef ik dat we hier niet kunnen blijven. Na 20 minuten geduldig wachten en meppen, ligt de horzel platgetrapt op de grond, en daar is de volgende horzel.
Ik ben, na 27 uur zonder slaap en 200 kilometer fietsen, te moe. Strompelend pakken we onze tassen, en verlaten de camping voor, wat we hopen, een lift naar Vegas. Maar, waar het normaalgesproken stikt van de amerikanen met pickups, komen hier enkel touristen in grote tourbussen met airco. Geen plaats voor fietsers. De rangers weten ook niet echt wat ze met ons aan moeten, en komen niet op het idee om ons een lift te geven naar het eerstvolgende gehucht na death valley.
Nu we er uitzien alsof we net uit de county jail zijn ontsnapt zijn de mensen wat minder happig om ons aan te spreken. Maar na een lange, lange tijd krijgen we een lift, van Nederlanders notabene. Het maakt me niks uit dat ze terug naar Lone Pine rijden, als we maar weg zijn uit die verschrikkelijke hitte. We gooien onze fietsen boven op de koffers en tassen in de aanhangwagen, en stappen in het busje. Het is een volgwagen van een groep motorrijders, die ook niet weten wat ze hier doen. Met horten en stoten, we worden twee maal aangehouden (geen vergunning voor een commercieel voertuig - parkranger / geen nummerbord - agent) komen we op gang, en zelfs dan gaat het traag met een halfwerkende airco.
Ook hier kan ik nog niet eindigen met een eind goed al goed, want halverwege klapt de band van de trailer. En natuurlijk geen reserve wiel. Fietsen eruit, onze tassen kunnen wel mee in de bus, maar wij moeten de veertig mijl (!!!) naar Lone Pine zelf doen. Ik kan me nergens meer over opwinden, en denk alleen nog maar aan slapen. Langzaam beginnen we aan de klim. Als er na zo'n drie kwartier een pickup voorbij komt, gebaar ik heftig teneinde hem te stoppen, waarbij ik bijna de afgrond in verdwijn. Maar hij stopt. We gooien onze fietsen in de bak en klimmen in de koele cabine. Steve verteld wat over zijn werk, iets met een droog meer waar water in moet. Maar ik hoor het al niet meer. Het is acht uur 's avonds als ik mijn ogen sluit in het goedkoopste hotel van Lone Pine. Op een zacht bed, na 38 uur.
Ik kwam, ik zag, en ik keerde om...